Het boek Jeremia is Profetisch Orakel en verhalende geschiedenis, hoewel niet volledig in chronologische volgorde. De profeet Jeremia schreef het ergens tijdens zijn bediening omstreeks 626-586 v. Chr. Belangrijke persoonlijkheden zijn de vele koningen Juda, Baruch, Ebdemelech, koning Nebukadnezar en de Rekabieten. Het doel was om te waarschuwen voor de vernietiging die ze op het punt stonden het hoofd te bieden en om Juda aan te sporen terug te keren en zich aan God te onderwerpen. Jeremia was een priester die God roept om zijn profeet te zijn. Jeremia identificeert hun zonden en verraad, omdat hij wil dat ze de ernstige toestand van hun zondige wegen beseffen. Hij geeft dan profetieën over de komende koning en het nieuwe verbond dat zou worden gesloten. • In de hoofdstukken 1-10 roept God Jeremia en verklaart: "Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd" (1:9). Jeremia veroordeelt Juda voor hun zonden en valt hun ontrouw aan, duidelijk boos over hun flagrante zonde. • Hoofdstukken 11-28, Jeremia waarschuwde voor de vernietiging die over Juda zou worden uitgestort. Hij schrijft over Gods harde uitdeling van heilige toorn. Op een gegeven moment zegt God: "Ik zal niet luisteren als ze tot Mij roepen vanwege hun rampspoed" (12:14). Veel van de goddeloosheid die God boos maakte, was de constante aanbidding van valse afgoden en goden, en de offers die ze voor hen brachten. • In de hoofdstukken 29-38 schrijft Jeremia over het Nieuwe Verbond en de hoop die God zou brengen als Hij hen na de ballingschap zou bevrijden. Koning Zedekia die zijn waarschuwing niet in acht nam, gooit Jeremia in de gevangenis en vervolgens in een put. Niettemin waarschuwde Jeremia dat de koning in de handen van de koning van Babylon zou vallen. • Hoofdstukken 39-52, Jeremia beschrijft de gebeurtenissen van de val van Jeruzalem in 586 v.Chr. Zoals vele profeten in het verleden hadden aangekondigd, belegerde het rijk van Babylon inderdaad Jeruzalem en het land Juda. Dit voltooit de ballingschap van beide koninkrijken, het noordelijke koninkrijk in 722 v.Chr. en nu het zuidelijke koninkrijk in 586 v. in gevangenschap naar Babylon gesleept. • In hoofdstuk 50 belooft God Zijn natie uit gevangenschap te redden. In de verzen 17-18 verklaart God: “Israël is een verstrooide kudde, de leeuwen hebben ze verdreven. De eerste die hem verslond was de koning van Assyrië, en de laatste die zijn beenderen heeft gebroken, is Nebukadnezar, de koning van Babylon. Daarom zegt de HEER van de legermachten, de God van Israël: Zie, ik ga de koning van Babylon en zijn land straffen, zoals ik de koning van Assyrië heb gestraft.” De hoofdstad van Assyrië werd zo zwaar verwoest dat het pas in de 19e eeuw na Christus werd ontdekt

BIB-308 Syllabus (nieuw).docx