Het boek Ezechiël is verhalende geschiedenis, profetisch en apocalyptisch in het genre en bevat zelfs gelijkenissen. De profeet Ezechiël schreef het ongeveer 571 v.Chr. (deze datum is nauwkeurig nauwkeurig omdat dit boek meer gedefinieerde data bevat dan enig ander boek in de Bijbel). Belangrijke persoonlijkheden zijn onder meer Ezechiël, de leiders van Israël, de vrouw van Ezechiël, koning Nebukadnezar, en 'de prins'. Het werd geschreven om het oordeel over Juda aan te kondigen, om hen een laatste kans te geven om zich te bekeren. Het voorspelt ook de komende bevrijding van Gods natie uit ballingschap in Babylon. Het gaat vooral over de gebeurtenissen tijdens de Babylonische ballingschap. Ezechiël is een priester die door God is geroepen om Zijn boodschappen over te brengen. • In de hoofdstukken 1-3 geeft God zijn dienaar Ezechiël de opdracht. Hij ontvangt visioenen en zijn boodschap is om Gods zondige natie te confronteren: “Ik zend u naar de zonen van Israël, naar een opstandig volk dat tegen Mij in opstand is gekomen; zij en hun vaders hebben tot op de dag van vandaag tegen Mij overtreden” (2:3). • Hoofdstukken 4-24, Ezechiël bracht de onheilsboodschap over aan de gevangenen. Hij vertelde verschillende gelijkenissen, een die Israël vergeleek met een overspelige vrouw (16:1-63). Hij leerde hen dat God Zijn uitverkoren volk aan het reinigen was, "Fu hebt de straf gedragen voor uw ontucht en gruwelen, verklaart de HEER" (16:58). • Vanaf de hoofdstukken 25-32 veroordeelt Ezechiël het oordeel over zeven bepaalde naties die vanwege de ballingschap de spot dreven met YHWH, de God van Israël; ook zij zouden spoedig hun lot zien. Deze volken zijn Ammon, Moab, Edom, Filistea, Tyrus, Sidon en Egypte. • In de hoofdstukken 33-48 wordt een boodschap van verlossing en herstel geschreven. Dit omvat niet alleen de huidige natie Israël, maar ook de toekomst van de komende Messias, de Tempel en het Koninkrijk van God in het eindtijdperk. In hoofdstuk 37 schrijft hij het beroemde visioen van de vallei van beenderen: "Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, kunnen deze beenderen leven?" En ik antwoordde: "O Here God, weet dat" (37:3)

BIB-307 Syllabus (nieuw).docx